maandag, december 11, 2023

zaakvakken

KeuzekastLesideeënWereldoriëntatie

Oefening kaartlezen.

Kaartlezen moet je oefenen.

Met de komst van navigatieapparatuur lijkt het haast niet meer nodig om nog te kunnen kaartlezen.
De app of het apparaat vertelt je toch waar je naartoe moet gaan?
En toch zal het nog vaak voorkomen dat je een kaart tegen komt om de route te kunnen bepalen.
Denk maar aan een dierentuin of pretpark.
Vaak krijg je bij de entree van zo’n park wel een papieren plattegrondje.
Maar waar moet je dan naar toe? Waar ligt het noorden of het zuiden?
En welke kant moet je dan op?

Een oefening kompasrichtingen.

kaartlezenDaarom hebben we deze oefening kaartlezen bedacht voor groep 5.
In deze groep begin je vaak bij de basis met kaarten.
Kaartbegrip en legendagebruik zijn dan vaak één van de eerste dingen die de leerlingen onder de knie moeten krijgen.
Waar is het noorden, oosten, zuiden en westen?
En daartussen in ligt het noordoosten, zuidoosten, zuidwesten en het noordwesten?
En op de legenda staat hoe een bepaald gebouw wordt getoond op de kaart.
Waar ligt dan dat gebouw? En hoe kom je er?
Als leerlingen deze technische vaardigheden kennen dan is het makkelijker informatie op een kaart te vinden en te interpreteren.

De opdrachten.

Deze opdracht bestaat uit twee elementen.
Eerst moeten de leerlingen in het kompasroos aangeven waar de windrichtingen liggen.
En ook de tussen waardes noordoosten etc. moeten ze op deze kompasroos aangeven.

Daarna volgen er tien vragen over een bepaald gebouw op de kaart en een ander gebouw en wordt er gevraagd waar dit tweede gebouw ligt ten opzichte van het eerste gebouw.
Hiervoor moeten ze dus op de legenda kijken om welk symbool het gaat voor een bepaald gebouw.
Daarna moeten ze de twee gebouwen dus vinden op de kaart en het antwoord puzzelen met behulp van de kompasroos die dus op de kaart staat en ze ingevuld hebben.
Het zijn geen ingewikkelde opdrachten en leerlingen uit groep 5 die deze begrippen hebben geleerd moeten er dus wel uitkomen.

De antwoorden zijn in het pdf bestand bijgevoegd. Hierdoor zouden de leerlingen eventueel zelf kunnen gaan controleren of hun antwoorden goed zijn.

Het bestand.

01 – Oefening kaartlezen

 

Algemeen

Coöperatieve werkvormen 10: Genummerde hoofden

Dit is alweer de volgende coöperatieve werkvorm die ik wil bespreken naar aanleiding van mijn artikel Coöperatieve werkvormen, welke zijn er allemaal, en hoe pas je ze toe? Dit keer de genummerde hoofden. Een erg leuke vorm, omdat de kinderen hier samen gaan overleggen, tot een antwoord moeten komen en dat iedereen dit antwoord moet kunnen onderbouwen, omdat van te voren niet duidelijk is welk kind het antwoord moet geven.

Werkwijze:

Als leerkracht maak je groepjes van ongeveer vier kinderen, en je geeft elk kind een eigen nummer. Je legt uit dat één van de kinderen straks antwoord moet geven, en dat jij als leerkracht kiest welk kind door het noemen van een nummer.
Je stelt een vraag of geeft een opdracht en legt uit dat iedereen in de groep aan het eind van de opdracht het antwoord moet weten en moet kunnen onderbouwen.

Iedere leerling denkt eerst zelf na en schrijft het antwoord op. De verantwoording ligt dus bij elk kind. Je moet allemaal hebben nagedacht over het antwoord. Als ze dit gedaan hebben gaan ze overleggen over het antwoord, en samen komen tot een groepsantwoord. Dit groepsantwoord moet elke kind van de groep kunnen geven en kunnen motiveren. Door het op deze manier te doen gaan kinderen elkaar helpen en motiveren en is ieder kind betrokken bij het proces.

Aan het einde van de opdracht worden de antwoorden klassikaal besproken. Jij als leerkracht noemt een nummer en de kinderen met dat nummer steken hun hand op of komen naar voren om het antwoord te geven en motiveren. Op deze antwoorden wordt weer feedback gegeven door de leerkracht.

Deze werkvorm genummerde hoofden is heel geschikt om toe te passen in groep 7/8, maar in groep 5/6 kun je hier een heel goed begin mee maken. Je past hiervoor de opdrachten wat aan op niveau.  Overleggen, compromissen sluiten en overeenstemming bereiken wordt bij deze werkvorm geoefend.

Voorbeelden:

Taal
Vergroten van de woordenschat; wat betekent…..?
Vragen naar aanleiding van een tekst.

Rekenen
Wat is symmetrie?
Hoeveel ml past er in een dl?
Welke tafelsommen hebben 36 als antwoord?

Zaakvakken
Vragen over een bepaald onderwerp wat aan de orde is of over een film die samen bekeken is.

Algemeen

Coöperatieve werkvormen 2: Flitsen

In het artikel Coöperatieve werkvormen, welke zijn er allemaal, en hoe pas je ze toe? heb ik een opsomming gegeven van de werkvormen. Ik wil dit een vervolg geven in een serie artikelen waarin ik dit ga uitbreiden met voorbeelden. Coöperatieve werkvormen zijn heel goed toe te passen in allerlei soorten situaties binnen het onderwijs, het is soms alleen lastig om op ideeën te komen.

Flitsen

In dit tweede deel ga ik het hebben over de werkvorm flitsen. De kinderen maken flitskaartjes, vraag voorop, antwoord achterop. In tweetallen bevragen de kinderen elkaar en controleren elkaars antwoord.
Kinderen geven elkaar hierbij complimenten als het goed gaat. Bij het goede antwoord worden de flitskaarten uitgewisseld.
Geschikt voor automatiseren en feitenkennis bij taal, rekenen en de zaakvakken.

Bij deze werkvorm worden de volgende samenwerkvaardigheden geoefend: coachen, hulp vragen en wachten op elkaar. Bij deze werkvorm werk je vaak met gesloten vragen. Het gaat hier veelal om automatiseren en feitenkennis.

Zo kun je bij de verschillende vakgebieden denken aan:

Zaakvakken:

  • Nederlandse provincie –> hoofdstad
  • Europese landen –> hoofdstad
  • Jaartal –> gebeurtenis
  • Vragen bedenken bij een net behandeld thema

Rekenen:

  • tafels
  • deelsommen
  • sommen tot tien + en –
  • sommen tot honderd + en –
  • Samen 10
  • getallen dictee (uitspraak)
  • kloktijden analoog en digitaal
  • Geldbedragen
  • metriek stelsel
  • breuken

Taal:

  • letters flitsen
  • woordenschat
  • spellingscategorieën
  • woorden flitsen
  • synoniemen

Dit is natuurlijk weer een kleine greep uit wat je allemaal kunt bedenken, maar door het lezen van deze voorbeelden is het misschien gemakkelijker om ook flitsopdrachten te bedenken voor in je eigen onderwijssituatie.

Voor deze opdracht kun je heel goed flashcards gebruiken, want deze zijn stevig en kunnen meerdere keren gebruikt worden. De kinderen bewaren dan hun eigen gemaakte flitskaarten en krijgen zo een hele verzameling.

Algemeen

Coöperatieve werkvormen 1: Denken-delen-uitwisselen

In het artikel Coöperatieve werkvormen, welke zijn er allemaal, en hoe pas je ze toe? heb ik een opsomming gegeven van de werkvormen. Ik wil dit een vervolg geven in een serie artikelen waarin ik dit ga uitbreiden met voorbeelden. Coöperatieve werkvormen zijn heel goed toe te passen in allerlei soorten situaties binnen het onderwijs, het is soms alleen lastig om op ideeën te komen.

Denken-delen-uitwisselen

In dit eerste deel ga ik het hebben over Denken-delen-uitwisselen. Een werkvorm die niet langer duurt dan ongeveer 5 minuten. De leerkracht geeft een vraag of opdracht, de leerlingen denken kort na en schrijven, afhankelijk van de opdracht, hun antwoord op. Daarna in tweetallen het antwoord bespreken en uiteindelijk klassikaal uitwisselen.

Bij deze vorm van samenwerken worden de vaardigheden luisteren, uitwisselen en je mening geven geoefend. Je kunt het voor je les gebruiken als terugblik, om voorkennis te activeren, iets in te oefenen, als zelfstandige verwerking en voor je nabespreking.

Deze werkvorm kun je bij verschillende vakgebieden heel goed toepassen, maar ook heel algemeen houden. Zo kun je bijvoorbeeld de volgende vragen stellen:

  • Wat weet je nog van……?
  • Hoe geef je iemand een compliment?
  • Wat hebben we de vorige les geleerd?
  • Noem drie verschillende zoogdieren…..
  • Wat weet je al over?
  • Hoe leefden de mensen in (bijvoorbeeld met geschiedenis in een bepaald tijdvak)…….?

Als je het meer toe wilt splitsen op bijvoorbeeld rekenen of taal kun je ook de volgende vragen stellen:

Taal:

  • Wat betekent…..?
  • Hoe gaat het verhaal verder?
  • Wat rijmt op……….?
  • Bedenk een vraag voor de hoofdpersoon van het verhaal.
  • Geef je mening over…….
  • Bedenk woorden die eindigen op…….. (-heid, -lijk, -ig)

Rekenen:

  • Hoe reken je deze som uit?
  • Wat betekent…..?
  • Welke getallen zijn deelbaar door…….
  • Wat heb je geleerd?
  • Noem voorwerpen die rechthoekig zijn,
  • Wat weet je al over breuken, procenten, tafels etc.

Je kunt er voor kiezen om tijdens de periode van nadenken de kinderen de antwoorden op te laten schrijven, dat ligt aan de soort vraag.

Dit is natuurlijk een kleine greep uit wat je allemaal kunt bedenken, maar door het lezen van deze voorbeelden is het misschien gemakkelijker om ook vragen te bedenken voor in je eigen onderwijssituatie.